Zoekend kijken ze rond. Herken ik iemand? De zeventig- en tachtigjarige Hilversummers buiten voor de Mariakerk in Ruinen proberen zich de Drentse vriendjes en vriendinnetjes uit de maanden die ze in de winter van ’44-’45 doorbrachten in Drentse dorpen weer voor de geest te halen.
Ook van de Hilversumse familie van Dijk is een aantal leden afgereisd naar Ruinen om de onthulling van de herdenkingsboom en de plaquette mee te maken. Eén van de dochters, Coba, werd destijds opgevangen bij Jacob Brink en zijn vrouw, bij de smederij in Ansen. Van het leven van alledag krijgt Coba inmiddels niet meer alles mee, maar de tijd in Ansen staat in haar geheugen gegrift. Samen met haar man en haar broer Jaap woont ze de ceremonie bij.
Jaap werd als klein jochie in de hongerwinter opgenomen in het gezin van dominee Stapert in Ruinen, zusje Hil verbleef bij de Lefferts in Ruinen, maar Coba kwam samen met broer Kees en zusje Jannie in Ansen terecht. “We werden in een vuilniswagen ’s nachts van Hilversum naar Ruinen gebracht. Dat kon overdag niet in verband met de beschietingen. ’s Morgens vroeg kwamen we moe en verreist in Ruinen aan”, vertelt ze. “Opa Brink nam mij mee vanuit de pastorie naar zijn huis, waar opoe wachtte. Aan tafel werd ik wel een beetje uitgelachen”, herinnert ze zich met een lachje. “Ik kreeg een gekookt ei, maar ik was nog maar een kind en ik had al jaren geen ei meer gezien, ik wist helemaal niet wat ik er mee moest doen.”
“Mijn broer Kees was aan de overkant bij de familie Wemmenhove”, herinnert Coba zich ook nog. “Hij was nog jonger dan ik en hij kon de eerste nacht maar niet in slaap komen. De familie Wemmenhove kwam toen vragen of hij een nachtje bij mij in het grote bed op zolder mocht slapen.” Verder herinneren Coba en Jaap zich met name dat ze het erg goed hebben gehad.
Jans Prikken en Jacob Brink, destijds ook nog maar kinderen, herinneren zich de evacueetjes nog goed. Jans somt moeiteloos op welke kinderen bij welke gezinnen werden opgevangen. Jacob vertelt dat hij en de andere kinderen in Ansen het eigenlijk allemaal heel gewoon vonden. “Ze hadden ons wel verteld wat er ging gebeuren, maar ik was nog jong, dan snap je dat niet zo. Tsja en toen gingen ze ’s morgens naar Ruinen en kwamen ze terug met een jongen en twee meisjes. Wij vonden dat wel leuk, meer kinderen om mee te spelen, want zo zag je dat”, vertelt Jacob die nog steeds in het huis bij de vroegere smederij woont.
Zodra de oorlog voorbij was, stuurde moeder Marie van Dijk een dankbare briefkaart (link) naar de gezinnen die haar kinderen verzorgden en meteen na terugkeer van de kinderen schreef vader Evert van Dijk een brief aan het gezin van de dominiee, waar jongste zoontje Jaap was opgevangen, waarin ook hij zijn dankbaarheid uitsprak. (Brief afkomstig uit publicatie van St. Historie Ruinen)
En nu is er dan eindelijk een herdenkingsboom geplant en een plaquette aangebracht, om ook toekomstige generaties er aan te blijven herinneren dat de naoberschap van de bewoners van Ruinen en omstreken destijds vele, vele kinderen het leven heeft gered.
Coba kon vandaag nog één keertje in het huis rondkijken waar ze het destijds bij Jacob en Aaltje Brink (“opa en opoe Brink”) zo goed had. Het huis is net verkocht en verdwijnt dus uit de familie Brink. Ze wordt met man, dochter en kleindochter warm ontvangen en het gesprek met kleinzoon Jacob Brink wordt een feest van herkenning. In de oude smederij herkent ze ook nog veel en komen weer allerlei herinneringen boven. Het doet Jacob ook zichtbaar goed dat Coba zo van het bezoek geniet. Als ze afscheid nemen, spreekt Coba het nog een keer heel nadrukkelijk uit tegen Jacob: “ Ik heb het hier heel erg goed gehad, als we hier niet terecht hadden gekund, dan hadden we het denk ik niet overleefd.”